Geschreven door Matthijs Bonefaas op basis van diverse bronnen.
Het schermen met dunne, op de floret lijkende, wapens zien we in een reliëf in de tempel van Medïnat Habu nabij Luxor in Egypte (Afbeelding 1). We zien hier een afbeelding van de schermpartij. Het betreft een vriendschappelijke strijd omdat de punten (waarschijnlijk) omwikkeld zijn met leer om de tegenstander niet met een steek te verwonden. We zien hier het gebruik van de ongewapende, met brons beklede arm als schild in het nabij-gevecht. Deze wand-gravure dateert ongeveer uit het jaar 1190 voor onze jaartelling en het wapen doet ons nog het meest aan de moderne sabel denken. Het Egyptische materiaal uit die tijd was brons.
De eerste lange, smalle, metalen zwaarden komen dan al voor in China en zijn bekend onder de naam ‘Jian’ wat wordt uitgesproken als ‘Djen’. De Jian heeft een geschiedenis van minstens 3000 jaar. Parallel in de Chinese ontwikkeling van het zwaard, zien we deze ook in India met de omvangrijk beschreven geschiedenis van de Itihaasa Asi (Mahabharata) die volgens sommige onderzoeken zou kunnen wijzen op 3100 jaar vóór onze jaartelling ook met lange, dunne, metalen zwaarden naast de bekende bredere- en krom- zwaarden uit Azië. Op afbeelding 2 links zien we de eerste keizer van China Qin Shi Huang en een Jiang in afbeelding 2 rechts. De keizer regeerde van 247 tot 221 voor onze jaartelling.
De overgang van brons naar ijzer en de invoering daarvan in Europa, had te maken met het bereiken van de smelttemperatuur van deze metalen. Koper en brons
smelten bij ongeveer 1000º C en ijzer bij 1500º C. Bovendien was ijzer in een vaste vorm zeldzaam te vinden. Alleen ijzer uit meteorieten en die zijn moeilijk te vinden.
Het duurde lang voordat men ijzer uit ijzererts kon smelten. Omdat ijzer veel harder is dan brons, verspreidde deze techniek zich snel over de wereld. Deze overgang
van brons naar ijzer wordt gezien omstreeks 1200 jaar voor onze jaartelling in China en India. In Europa kunnen we van ‘De IJzertijd’ spreken in en na het jaar 800.
De verspreiding van metaal is deels te danken aan de Romeinen. Zij kwamen immers in contact met ijzer rond het Middellandse zeegebied. In het begin van onze
jaartelling werden de wapens van de Romeinen al uit metaal vervaardigd. Bekend is de Gladius, het korte tweesnijdende zwaard wat als steek- en houw-wapen gebruikt
werd bij man tegen man gevechten. Uiteindelijk wordt de Gladius van ca 50 cm lemmet-lengte verdrongen door een langer slagzwaard, de Spatha. Vanaf het paard
kon je gemakkelijker raken met de minimale lemmet-lengte van de 90 cm lange Spatha dan met de Gladius.
We zien dat wapens evenals de wapenuitrusting steeds zwaarder worden. Deze geschiedenis van de zwaardere wapens, zoals bij de Romeinen, werd al eens verdrongen door de lichtere wapens van de Hunnen. Hierbij denken we aan het zwaard van Attila die het lichte, eenzijdig snijdende kromzwaard hanteerde (afbeelding 3).
Het blijft een interessant onderwerp in de geschiedenis van het schermen hoe de lichtgewicht wedstrijdwapens, die wij gebruiken, zijn ontstaan. Speciaal gemaakte oefenzwaarden met geknoopte punten van zeemleer met watten gevuld, waren beschikbaar sinds de rapier (zwaardere degen) in de 16e eeuw een populair civiel wapen werd. Dat is een opvallend, late ontwikkeling. De ontwikkeling naar lichtere wapens was heel logisch, immers, hoe lichter hoe sneller en gevaarlijker. Het is bijzonder dat de zwaardere wapens nog lang in de geschiedenis gebruikt werden, ook als oefenwapen. De reden daarvan is te vinden in de kruistochten van 1096 en 1271. Daarbij werd het zwaard als een Christelijk wapen gezien en hoorde bij het geloof. Dat deze zwaarden eigenlijk heel onhandig waren en ook een uitputtende zware wapenuitrusting behoefden, is te zien op de prent van Maximillian (afbeelding 4) die hier praat met Duitse ridders die de Marxbrüder vormden en speciale privileges genoten. Het was in dit gilde een eer om de titel ‘Meester van het Langzwaard’ te bereiken. We zijn hier in het jaar 1486! Aan deze traditie komt een einde met een historisch toernooi maar daarover zo dadelijk meer.
Als overgang van zwaardere- naar lichtere wapens, wordt een toernooi gezien van de zwaarden tegen de degens ofwel rapieren. Deze gebeurtenis vindt plaats in Duitsland. De schermgilden van Christelijke ridderlijkheid met zwaardere wapens hadden leden die van adel waren. In de 14e eeuw komt de burgerij opzetten. De burgerij had minder binding met de overblijfselen van de Christelijke ridderlijkheid van Sint Joris en de draak, die nog altijd als een militair heilige werd vereerd. Voor diegenen die het eeuwenoude verhaal niet kennen: Sint Joris ging naar een heidens land, waar een draak een stad onveilig maakte. De koning liet door het lot bepalen, wie door de draak gegeten moest worden. En op het laatst viel het lot op zijn eigen dochter. Toen zij geofferd werd kwam Sint Joris aanrijden. Hij belooft haar te verdedigen en steekt met zijn lans de draak dood, waarna het hele land zich bekeerde tot het Christendom. Sint Joris zou hebben bestaan en ongeveer rond het jaar 280 zijn geboren. Hij werd een voorbeeld voor de kruisvaarders, die met zware wapenuitrustingen en zwaarden van verschillende lengtes vochten.
In het begin van de 15e eeuw is er veel sociale onrust en zien we dat schermgildes zich opwerpen om de oude tradities van het zwaard te handhaven onder leiding van de gebroeders Marx. Deze schermgildes stonden in hoog aanzien. Alleen als je van adel was, kon je tot de leden behoren en mocht je in het openbaar je wapen dragen. Later werd de toegang tot deze gildes meer algemeen maar bleven elitair. De kortere zwaarden konden op de zij gedragen worden en er waren ook slagzwaarden van wel 2,40 meter lang, die op de rug gedragen werden. Aan de kant van de burgerij werden de lichtere wapens populair, welke gehanteerd werden in de vele schermscholen die in deze tijd ontstonden. Het geloof speelde een belangrijke rol of je lid kon worden van een bepaalde vereniging. Een verzamelnaam van deze burgerlijke schermkunst met rapieren is ‘Federfechten’ ofwel ‘Veer-schermers’. Naar Italiaans voorbeeld bewogen de schermers van voor naar achter en begint het te lijken op de hedendaagse schermkunst. Bekende Federfechters in die tijd waren de gebroeders Luke. Hun schermschool stond bekend als Lukasbrüder en deze gebroeders verdienden veel geld op de kermis met: ‘Probeer Luke te raken’. Dat was niet ongevaarlijk en er vloeide ook wel bloed.
Een ontmoeting tussen deze twee schermscholen kon niet uitblijven. In het jaar 1623 ontmoeten de Federfechters en de Marxbrüder elkaar op Neurenberg’s Heilsbrunner Hofen voor een groot publiekelijk toernooi. Op afbeelding 5 zien we het publiek op de omlopen van het gebouw en op de daken zitten om maar niets te hoeven missen. Het toernooi werd glansrijk gewonnen door de Federfechters en voor altijd was bewezen dat de grote zwaarden het moesten afleggen tegen de lichtere, kortere rapieren (degens) welke al in combinatie met een Main Gauche (een lange parade – dolk) gebruikt werden. In tegenstelling tot veel lange, tweehandige zwaarden werd een rapier in de ene hand gehouden en was de andere hand vrij om de Main Gauche te hanteren (afbeelding 6).
In een verhandeling uit 1550 vermeldt de Italiaanse schermmeester Viggiani als eerste het gebruik van oefenwapens. ‘Arme di Gioco’ werden deze genoemd oftewel ‘speelwapens’ en ‘Spada da Marra’ voor oefenzwaard. Tijdens het laatste kwart van de 16e eeuw kwamen schermtermen voor floret geleidelijk in gebruik: ‘Floures’ in de verhandeling van Henry de Saint-Didier uit 1573, ‘Floret (Bloem) in Montaignes ‘un Rude Tireur le Floret au Poing’ (1580). In afbeelding 7 zie je dat diegene die de fout maakt en zich laat ontwapenen voor gek staat. Dit wordt uitgebeeld door deze persoon in zijn blote billen te zetten.
Shakespeares: ‘De Floret van de Schermer, die raakte, maar geen pijn deed’ (1598) en Fioretti, gedefinieerd door Florio als ‘Foiles om mee te spelen op rapier
met Dolk’ (1598). Met ‘de dolk’ wordt de ‘Main Gauche’ (letterlijk: linkerhand) bedoeld. Al deze termen beschrijven elk een zwaardere kling met een omwinding of
wel een knoop in plaats van het sportwapen dat we tegenwoordig kennen ook al blijkt dit niet uit de afbeelding.
Tijdens het bewind van Lodewijk XIII (1610-1643) ontstond er een mode voor het dragen van korte jassen, die niet elegant gedragen konden worden met een lange, logge rapier. Een korter, lichter hofzwaard was nodig en de bladen werden geleidelijk in lengte verkleind totdat tegen de jaren 1640 een volledig nieuw wapen was ontwikkeld: de kleine ‘degen’. Dit lichtere en wendbaardere wapen was veel gevaarlijker dan zijn voorgangers. Om het verlies van een oog of andere gezichtsschade te voorkomen en om de vaardigheid van het zwaardvechten relatief veilig te demonstreren, moesten regels worden opgesteld. Niemand weet wie deze regels als eerste heeft bedacht of het oefenwapen heeft geïntroduceerd dat we nu herkennen als de floret. Maar in 1621 werd het moderne woord ‘fleuret’ voor het eerst gebruikt in een Franse encyclopedie, waarin werd vermeld dat de punt werd gebruikt voor een treffer in plaats van de kling. Dit boek beschrijft bepaalde conventies (spelregels) die in acht moeten worden genomen in een ‘Salle d’Armes’ (schermzaal) waaronder het verbod om treffers in het gezicht te maken. Dit was een veiligheidsmaatregel in de dagen vóór maskers in plaats van een reeks regels die het floret-spel regelen. Dus hoewel er in de schermzaal de floret zijn intrede deed, waren er nog maar weinig beperkingen hoe met een floret moest worden geschermd.
Boeken over zwaardvechten bleven de rapier beschrijven en afbeelding 8 is een illustratie uit circa 1611 van oefenrapiers.
De geschiedenis van de staalproductie laat zien dat aan het begin van de 17e eeuw een betrouwbaar proces was ontwikkeld om ijzer in staal om te zetten waardoor kling-fabrikanten relatief goedkope, flexibele taps toelopende, klingen van constante kwaliteit konden smeden. Tegen 1653 leerde de Franse provinciale schermmeester Charles Besnard de parade en riposte als twee verschillende bewegingen maar in zijn afbeeldingen was dit niet te zien. Ook de floret was niet echt te herkennen in deze tekeningen. Zijn mening was dat veelvuldig gebruik van een onschadelijk wapen zoals de floret, het gevoel van gevaar van een zwaardvechter wegnam. Hieruit blijkt dat de floret met zijn kunstmatige conventies al halverwege de 17e eeuw in gebruik was. In afbeelding 9 zien we floretten van rond 1650 waarvan de houten grepen inmiddels zijn vergaan zodat we hier alleen de angel als ‘greep’ zien.
Pas in 1670 werd een boek gepubliceerd dat voor het eerst illustreerde wat duidelijk de voorloper is van de moderne floret met alleen steken op het lichaam met behulp van lange flexibele klingen. Afbeelding 10 toont een illustratie uit dit boek. Geschreven door de toepasselijk genaamde De La Touche, hoewel zonder de regels van het floret schermen te beschrijven of zelfs maar het wapen als een fleuret te benoemen, laat het boek zien dat floret-schermen een populair amusement was aan het hof van Lodewijk XIV, zoals aangegeven door een kopergravure van een wedstrijd voor de koning (afbeelding 11).
De eerste vermelding van degen-regels zien we in een Franse uitgave van Jean Labat: L’ ART en fait D’Armes in 1696 uit Toulouse en nog altijd vrij verkrijgbaar. Op afbeelding 12 zien we een parade vier met de linker gehandschoende hand (Main Gauche).
Later wordt ook de lange dolk zo genoemd die men, ter verdediging, in de linker hand hield. Enige tijd later de verhandeling van de Schotse amateur-enthousiast Sir William Hope over de floret in zijn eerste uitgave in 1707 (afbeelding 13). In een sectie over wetten die in alle schermscholen moeten worden nageleefd schrijft Hope: “het is duidelijk dat hoewel een man die zich bezighoudt met ‘scherpe voorwerpen’ kan stoten op elk deel van het lichaam, op scholen geen stoten mogen worden toegestaan, of als redelijk worden beschouwd, die niet op de romp van het lichaam worden gegeven, dat wil zeggen onder de nek en boven de hoofdband van de rijbroek en binnen de twee schouders.” Foils, of fleurets zoals hij ze noemde om hun Franse afkomst aan te duiden, moesten even lang zijn en er waren aanvallen voor drie treffers. Een stuk spons gedoopt in vermiljoen (een rode kleurstof) werd aan de dichtgeknoopte punten bevestigd om de juryleden te helpen en elke slag werd gemarkeerd voordat het spel werd voortgezet. De Engelse vertaling van Labats werk in 1734 zegt: “Stoten met de floret zijn alleen goed op het lichaam en met het zwaard zijn ze overal goed.” Dit laatste doet denken aan de tegenwoordige degenregels. De basisconventies zijn door de eeuwen heen weinig veranderd. Labat geeft duidelijk aan dat er voorrang was: als beide schermers toesloegen, scoorde alleen de aanvaller. Dubbele treffers telden niet maar als de ene op de romp trof en de andere niet, dan scoorde alleen de geldige treffer. Een treffer, gemaakt onmiddellijk na een ontwapening, telde mits de wering niet gemaakt werd met de ongewapende hand. Schermers die opzettelijk een treffer maakten in het gezicht werden gediskwalificeerd. Meesters mochten hun leerlingen niet helpen. In wat zijn belangrijkste werk op het gebied van schermen zou worden, gepubliceerd in 1707, merkte Sir William Hope op dat slagen op de pols, armen, dijen, benen of voeten waren toegestaan, hoewel niet meegeteld, als voorbereiding op een ontmoeting met scherpe voorwerpen. Treffers kunnen handig zijn om een tegenstander uit te schakelen. Dus mocht je een pijnlijke ‘zwieper’ maken om een tegenstander wat pijn in zijn arm te geven zoals bij het later mechanisch sabelschermen als je een ‘doorslag’ kreeg. Hope benadrukte het belang van afstand en gaf er de voorkeur aan zich met een paar passen terug te trekken tegen agressieve tegenstanders, “zonder dat het een lafaard was”. Het was een deelnemer niet toegestaan de pommel in zijn handpalm te nemen en zijn wijsvinger langs het handvat uit te strekken, waardoor hij bijna 7,5 cm langer werd. Een beoefening van subtiliteit en sluwheid, die niet gemakkelijk te ontdekken is door degenen die alleen maar beginnelingen zijn.
Rond 1800 waarschuwde Joseph Roland voor degenen die hun lichaam verdraaien, hun rug toekeren om niet geraakt te worden of hun lichaam zo laag in de uitval lieten vallen, dat je zou denken dat ze eer betoonden aan de teen van de tegenstander. Deze beweging bedekten immers de borst als geldig trefvlak. Hij legde uit dat de reden waarom treffers alleen op de borst geldig waren, was om schermen zo veilig mogelijk te maken. Als een treffer op elk deel van het lichaam als goed geteld zou worden, zou de kunst volledig in onbruik raken omdat het risico loopt om levenslang gewond te raken. Dat het nodig was om te waarschuwen voor de gevaren van letsel in het eerste decennium van de 19e eeuw, toont aan dat het draadmasker (afbeelding 14) zo’n 50 jaar na de uitvinding nog steeds niet algemeen werd gebruikt.
Volgens Antoine La Boëssière, zoon van de uitvinder van het draadmasker, was het doel van het floret-materiaal om de beste techniek te demonstreren. De schermhistoricus Archie Corble zei: “in de periode van ‘het kleine zwaard’ (de latere floret) was het gebruikelijk dat een man die een stoot had afgeslagen zijn reactie moest onthouden totdat zijn tegenstander hersteld was van de uitval.
Goede schermers gingen niet verder of gingen niet meer dan een halve inch (bijna 2 cm) achterwaarts maar hielden stand en maakten aanvallen, voorafgegaan door kleine slagen. Aan het einde van een wedstrijd moet de linkervoet zich op precies dezelfde plaats bevinden als aan het begin. Deze hoge mate van technische behendigheid kon slechts drie of vier treffers worden gehandhaafd voordat de schermers rustten en de hiel van de rechtervoet tegen de linkerenkel plaatsten om de positie te behouden. Zie hier de oorsprong van het Nederlandse ‘aardappelschermen’ en het Duitse Mensur, waarover direct meer. Afbeelding 15 toont Angelo’s Wapenschool in 1787.
Inmiddels zijn we rond het jaar 1850. In Nederland is het bewegend schermen zoals in Italië nog niet echt doorgedrongen. Tegenover elkaar en op raakafstand moest een tegenstander trachten een aardappel te klieven die met touwtjes op de borst en buik waren bevestigd. Deze grove schermmethode hield natuurlijk geen stand. Nog grover en bloediger waren de duels zoals deze in Duitsland ontstonden In Duitsland werd de ‘Mensuur’ beoefend onder de studenten. De Mensuur was een eervolle sport waarmee studenten hun mannelijkheid konden bewijzen. Als bescherming droegen zijn een metalen bril die de ogen, neus en oren beschermt en metaal om hun hals (afbeelding 16).
De twee tegenstanders werden ‘Paukanten’ genoemd. De gewapende arm was dik omzwachteld met leer. Beiden stond op een te treffen afstand en de voorste voet mocht niet tegen die achterste komen. Ook mochten zij hun gezicht niet wegtrekken. Er werd gevochten met een ‘Mensurschläger’ oftewel een ‘houwdegen’. Zij moesten stand houden. Het gevecht werd gehouden onder strenge geleiding van een jurypresident. Daarbij waren er ook twee secondanten aanwezig. Zij waren volledig ingepakt en konden, zo nodig, tussen de schermers springen om hun gevecht te beëindigen. Het gevecht wordt een ‘Partie’ genoemd. Behalve de twee secondanten en de jurypresident zijn er ook twee artsen aanwezig. Ook een arts kon het gevecht beëindigen. Daarbij ook nog eens twee ‘griffiers’ die toezicht hielen op het te volgen protocol en notities maakten op het formulier van het ‘Mensurprotocol’ (afbeelding 17). De reden van een zo een duel was genoegdoening en kon gaan tussen verschillende universiteiten uit eigen- of nabijgelegen landen zoals Zwitserland of Oostenrijk. De studenten waren dan ook gekleed in de kleuren van hun universiteit. Voor het begin werden de beide klingen gedesinfecteerd. Een verwonding in het gezicht werd gemeten. Deze moest langer zijn als de duim. Het gevecht werd dan gestopt en de wond onverdoofd gehecht. Vervolgens was de verliezende partij net zo tevreden als de winnende partij. Na de hechting was er een blijvend litteken en ‘eine Schmisse im Gesicht haben’ vormde een levenslang bewijs van mannelijkheid en trouw.
Natuurlijk is de geschiedenis niet compleet en valt er nog veel meer te vertellen over het Italiaanse-, het Spaanse- en wat later het Franse schermen in samenhang met het Nederlandse schermen. In het kort gaan we er nog even doorheen. Als we kijken naar de rapier – de latere degen – dan wordt deze rond 1450 niet meer alleen door de adel gedragen maar ook door de gegoede burgerij die door de organisatie van gildes minstens zo machtig wordt als de echte adel. Steden en stadsbesturen krijgen steeds meer macht. Deze nieuwe edelen willen zich net zo onderscheiden als de adel tot dan gedaan heeft. Het wordt steeds gebruikelijker om een rapier te dragen. Ook in het dagelijks leven. De groei van het aantal rapierdragende personen doet de vraag naar lessen in het schermen sterk stijgen. In Spanje wordt een eerste gesystematiseerde manier van rapier-schermen geleerd. Het is een vrij defensieve manier van vechten, die er uit bestaat de wild aanvallende tegenstander met een uitgestrekte gewapende arm in de punt te laten lopen door op een Torrero-achtige manier voor hem opzij te stappen. Deze stappen worden vanuit een geometrisch schema aangeleerd. Het Spaanse zwaardvechten is buiten Spanje echter niet erg populair. Dit in tegenstelling tot de ontwikkelingen in Italië. Namen als Camillo Agrippa, die de weringen 1, 2, 3 en 4 voor het degenschermen in 1553 beschreef. Hij was de inspirator voor het Spaanse schermen, beschreven door Louis Pacheco de Naváez rond 1620. Beiden hadden een meer wetenschappelijke, geometrisch-wiskundige benadering van het schermen.
In deze tijd kunnen we van het begin van het Nederlandse schermen gaan spreken. We ontmoeten hier Gerard Thibault. Hij was in 1574 in Antwerpen geboren. Over zijn jeugd, opvoeding en studie is niets bekend. In 1605 vestigde hij zich als koopman in Sancluar de Barrameda in de buurt van Sevilla. Hij hield zich met enkele andere Nederlanders bezig met de handel in wol, die vandaar werd verscheept naar Italië, Vlaanderen en Amsterdam. In Sancluar werd Thibault ingewijd in de nieuwe schermmethode van de beroemde Spaanse degenmeester Louis Pacheco de Narvaez. Zijn systeem was gebaseerd op wiskunde, geometrische vormen en wat hijzelf noemde ‘de mystieke cirkel’. Thibault verfijnde
deze aanpak tot in de kleinste details. In de herfst van 1610 reisde Thibault naar Amsterdam om daar zaken rond de erfenis van zijn vader te regelen. De stad beviel
hem goed en hij besloot er te gaan wonen. Een klein jaar later stelde Thibault zichzelf en zijn nieuwe methode voor op een toernooi in Rotterdam aan enkele Nederlandse schermmeesters, die hier met beleefdheid kennis van namen. Tot ieders verbazing won Thibault de eerste prijs. Toen zijn succesvolle optreden Prins Maurits ter ore kwam, nodigde deze Thibault direct aan zijn hof uit voor een uitgebreide demonstratie. Die nam enkele dagen in beslag en werd bijgewoond door hoge officieren. Ook Frederik Hendrik was aanwezig. Ook hier versloeg Thibault al zijn tegenstanders en maakte diepe indruk op Prins Maurits, een man die zelf in zijn leger talloze vernieuwingen en innovaties doorvoerde. Thibault ontving uit handen van de prins een prijs en een ereteken.
Gerard Thibault had met zijn toernooi overwinning in 1611 in Rotterdam grote indruk gemaakt. Het nieuws van zijn succes verspreidde zich als een lopend vuurtje en iedereen in Amsterdam die een degen of rapier bezat, wilde les krijgen van Thibault. Deze wilde zijn theorieën bij een nog breder publiek onder de aandacht brengen door ze nauwkeurig te beschrijven in een groot boek: ‘Academie de l’Espée’. Het boek bestaat, naast geschreven instructies, ook uit vele prachtige gravures (afbeelding 18 en 19). Het album zou pas na zijn dood in 1630 bij Elsevier verschijnen. Volgens De la Fontaine Verwey is ‘Academie de l’Espée’ de meest uitvoerige handleiding voor de schermkunst die ooit het licht zag. Hij meent dat het een van de mooiste boeken uit de Gouden Eeuw is. Hij is er ronduit lyrisch over. Het groot-folio formaat, het zware papier, de voortreffelijke typografie van de Leidse Elzeviers, de rijke, gevarieerde illustratie met dubbele prenten; dit alles maakt dit tot een waardige, koninklijke uitgave.
In de inleiding van ‘Academie de l’Espée’ behandelt Thibault eerst de, in de renaissance, populaire leer van de allesbepalende proporties van het menselijk lichaam ‘De mens is de maat van alle dingen’. Uitgangspunt was de in een cirkel geplaatste menselijke figuur met uitgespreide armen en benen (afbeelding 20). De hieruit afgeleide verhoudingen dienden als basis van de architectuur en de kunst. Het schermsysteem van Thibault sluit aan op deze theorie. Basis van het systeem is de ‘mystieke cirkel’, compleet met middenlijnen, koorden en raaklijnen, gevat in een vierkant. De schermer dient deze figuur op de grond te tekenen. Verder dient de lengte van de rapier in een nauwkeurig bepaalde verhouding te staan tot de lichaamsmaten van de schermers waardoor er sprake was van verschillende lengtes van de kling. Thibault overleed in 1627, waar en wanneer is niet bekend. Helaas voor hem was zijn aanpak geen lang leven beschoren. De methode was voor velen te complex. Wat rest van deze ‘Spaanse Brabander’ is een prachtig, historisch boek.
Afbeelding 20 Links en Rechts – De menselijke cirkel volgens Thibault
We verlaten de ingewikkelde en meer statische schermmethoden van Thibault. De galante schermmethode van de Fransen en de Italianen krijgen steeds meer invloed. Italië gold al in de 16e eeuw als dé schermacademie van de wereld. Daar kwam ook het floret-schermen in zwang. In de 18e eeuw werd het schermen een statussymbool, dat vaak niet meer inhield dan het dragen van een fraaie sierdegen. De renaissance (14e t/m de 16e eeuw) is een vooruitstrevende, moderne tijd en mag ook gezien worden als een periode van het vernieuwende schermen. Aan het begin van de 16e eeuw worden in Italië diverse boeken uitgebracht over het gebruik van het ‘blanke wapen’ (Marozzo en Agrippa). De Italiaanse stijl van schermen gaat de trend van het duelleren bepalen in geheel Europa. Er ontstaat dankzij de publicaties een algemeen geaccepteerde duelleercode. Het duelleren wordt steeds gebruikelijker onder de hogere klassen. Een man moet zich kunnen beschermen om te kunnen overleven. Wanneer een jongeheer schermles neemt, leert hij omgaan met de rapier in combinatie met wat hij verder nog bij zich draagt zoals een ‘vuistschild’, dolk (main gauche) of mantel.
Het duelleren wordt hoe langer hoe meer een gekte en bereikt haar hoogtepunt zo rond 1600. Naar schatting zijn er tussen de jaren 1590 en 1610 in Frankrijk alleen al rond de 4000 heren van stand ‘over de kling gejaagd’. Daarom werd in Frankrijk in 1566 het duelleren verboden. Hierop stond zelfs de doodstraf. In Nederland kennen wij artikel 152 wat dateert uit 1881 waarin onder meer het duelleren verboden wordt. Overigens is dit verbod op duelleren in 2006 weer afgeschaft. Niet dat het dan weer zou mogen. Het duelleren staat gelijk aan een poging tot doodslag. Een moreel aanvaardbaar duel zou beginnen met de uitdager, die een traditionele, openbare, persoonlijke klacht, gebaseerd op een belediging, rechtstreeks uitspreekt tegen de enige persoon die de uitdager beledigde. De uitgedaagde persoon had de keuze tussen een openbare verontschuldiging of het kiezen van de wapens voor het duel. De uitdager zou dan een plaats voorstellen voor het ‘ereveld’. De uitgedaagde man moest deze plaats accepteren of een alternatief voorstellen. De locatie moest een plek zijn waar de tegenstanders konden duelleren zonder gearresteerd te worden. Op deze locatie zou elke partij een dokter en secondanten meebrengen. De secondanten zouden proberen de partijen te verzoenen door als tussenpersonen op te treden om het geschil te beslechten met een verontschuldiging of restitutie. Als de verzoening slaagde, beschouwden alle partijen het geschil als eervol geregeld en gingen naar huis. Als een partij niet kwam opdagen, werd hij als een lafaard beschouwd en zou de optredende partij standaard winnen. De secondanten – soms de dokter – zouden getuigen van deze lafheid. De daaruit voortvloeiende reputatie van lafheid zou vaak de positie van het individu en eventueel zijn gezin, in de samenleving aanzienlijk aantasten. De rapier, met of zonder main gauche, was het gebruikelijke duelleer-wapen tot rond 1800 ook al droeg men toen geen rapier meer in het burgerleven en had het pistool een prominente plaats ingenomen. Maar in het duelleren werd doorgaans de voorkeur gegeven aan de rapier.
Schermers zijn tot in de beginjaren van de 17e eeuw gewoon, om vanuit passen, slagen en steken te maken. Inmiddels groeit het gebruik om zijwaarts of voorwaarts uit te stappen. Dit wordt de uitval genoemd. In 1610 publiceert Capo Ferro de Gran Simolacro een boek over schermen (afbeelding 22). Hij staat een stijl van schermen voor waarbij de schermers meer op één lijn bewegen. Hij legt de nadruk op snelheid van handeling en tempowisseling. Deze stijl vindt algemene navolging, net als het schermen met alleen de rapier. Deze dient dan ook om te pareren waarbij in de lijn van de tegenstander wordt mee gestoken. Tegenwoordig kennen wij dit als een ‘arrêt par opposition’. Dat is een tegenaanval met oppositie. Denk hierbij aan de voorwaarts blokkerende lijn vier, van waaruit vrijwel gelijktijdig gestoken wordt. Ook worden door hem de ontwijkingen beschreven zoals een inquartata, een tegenaanval met oppositie in de lijn vier met het linkerbeen (voor een rechtshandige schermer) circa 45o naar rechts achter, waardoor het doel effectief wordt verplaatst.
Het Nederlandse bajonet-vechten
Voor het schermen in Nederland is het ‘bajonet-vechten’ vermeldenswaard als vastgelegd in ‘Het Voorschrift voor Bajonet-vechten’ door Christiaan Siebenaar in 1914. Immers, als je je geweer had leeggeschoten of deze was te nat geworden en onbruikbaar, dan werd de bajonet aan de loop bevestigt en kon de strijd worden voortgezet. Zelfs schrijft hij hier over: “Uit een militair oogpunt daarentegen zijn de oefeningen met het geweer, gebruikt als stootwapen, zeer belangrijk en dienen deze daarom eene ruime plaats in te nemen in het opleidingsprogramma van hen, die met dit wapen zijn uitgerust.” In Nederland ontstonden er ook schermwedstrijden met het geweer. Hiervoor werd een houten knots, welke kon veren in de loop, gebruikt. Er werd veel tweehandig met het geweer geschermd maar ook de eenhandige ‘werp-uitval’ was bekend om met lengte een tegenstander te kunnen treffen. Ook het stokvechten werd beoefend maar was minder bekend in de wedstrijden. Om het publiek nog kennis te laten nemen van deze historie, werden er wel demonstraties geweerschermen gegeven, zoals op de volgende afbeelding te zien is.
Schermmaterialen
De introductie van het schermmasker was een belangrijke gebeurtenis voor de schermsport. Het masker werd uitgevonden halverwege de 18e eeuw. Deze werd met de hand gevlochten (afbeelding 24).
Tegenwoordig is de productie van een modern schermmasker (afbeelding 25) volledig machinaal (afbeelding 26).
Alle schermmaterialen en wapens zijn nog altijd in ontwikkeling en moeten aan strenge eisen voldoen welke door de FIE (Fédération Internationale d’Escrime) zijn opgesteld. Bij deze wereldwijde organisatie zijn de nationale schermbonden aangesloten, zoals de K.N.A.S. (Koninklijke Nederlandse Amateur Schermbond). Schermvereniging Trefpunt Vlaardingen valt ook onder deze regelgeving. Ieder lid van S.V. Trefpunt is automatisch ook lid van de K.N.A.S. waarvoor ook contributie wordt afgedragen.
De wijze van lesgeven in het schermen
Door de bezetting van Napoleon kwam Nederland in aanraking met de Franse school. Deze heeft lang stand gehouden en sommige leraren gebruiken deze nog steeds. In de jaren 80 van de vorige eeuw zijn er een aantal schermers en leraren naar andere landen gegaan om beter te leren schermen en lesgeven. Deze hebben hun invloeden naar Nederland gebracht, waardoor er langzaam een verrijking van diverse methodes kwamen. De Italiaanse school van Di Rosa heeft bijvoorbeeld voor floret een belangrijke doorbraak gezorgd en meer volgden ook op andere wapens. Niet alleen de visie op het schermen als methodiek veranderde maar ook de didactische kant heeft een ontwikkeling doorgemaakt. Zo is er meer verscheidenheid gekomen in het lesgeven. Van technisch instrumenteel leren naar concepttrainingen tot het ‘impliciete leren’. Bij impliciet leren is het idee dat je bewegingen aanleert zonder al te veel overdracht van kennis over de juiste wijze van een bepaalde bewegingsuitvoering. De mondelinge aanwijzingen en mogelijke discussie worden vervangen door gerichte oefenvormen waarin het gewenste gedrag afgedwongen wordt. De schermleraar treft bijvoorbeeld de schermer herhaaldelijk op dezelfde wijze en laat deze schermer naar een eigen oplossing zoeken. Op het moment dat de schermer deze oplossing vindt, is er sprake van een leermoment wat niet meer vergeten wordt.
De schermleraren worden hiertoe landelijk opgeleid in de niveaus 1 t/m 5. Behalve voornoemde leermethodieken, kent de opleiding vele onderdelen waaronder gedrag
en leeftijdgebonden bewegen volgens het ‘Atletic Skills Model’. Leraren van S.V. Trefpunt hebben deze opleiding afgerond.
Nederland heeft in de periode vanaf 1990 tot nu ook steeds vaker buitenlandse trainers ingehuurd om kennis te krijgen van ontwikkelingen in het buitenland. De laatste jaren zie je dat Nederland op degen en floret aansluiting gevonden hebben met het Internationale schermen en zelfs successen beleven. Diverse sporters (Bas Verwijlen, Indra Angad Gaur en Sonja Tol) hebben zich weten te kwalificeren voor de Olympische Spelen. Steeds meer is het schermen te zien op de televisie. Eurosport zend regelmatig wedstrijden uit. Schermwedstrijden zijn vaak ’live’ te volgen op het internet en op YouTube zijn er talloze wedstrijden en lesvoorbeelden te volgen.